In 1920 werd een begin gemaakt met de uitbreiding en verfraaiing van het kerkhof. Dit werd mogelijk door een schenking van een perceel weiland.
Tijdens de vergadering van 7 augustus 1920 werd door de voorzitter van het College van kerkvoogden en notabelen een brief van notaris L.A. Ruijssenaers voorgelezen. In deze brief stond dat de heer Jeremias Schoen-makers, houthandelaar te Gent (België) aan de Ned. Herv. Kerk te Hooge Zwaluwe 1 perceel weiland, groot 1 ha en drie a in de Vierendelen (Nieuwe Zwaluwse Polder) nabij Hooge Zwaluwe had geschonken. Op het perceel stond een woonhuis met bergplaats en een schuur. De grond was afkomstig uit de nalatenschap van Hugo van Es Vogel, een oom van Jeremias Schoenmakers. Hugo van Es Vogel, een telg uit een rijke familie van grondeigenaren in Hooge Zwaluwe. overleed op 9 juli 1919 te Hooge Zwaluwe. Genoemd perceel zou gedeeltelijk dienen tot uitbreiding van de begraafplaats. Wel had de heer Schoenmakers een zestal voorwaarden aan de schenking verbonden:
Door voornoemde uitbreiding kwam het kerkhof aan de Korteweg te liggen. Dit hield in dat er een nieuwe ingang gemaakt zou worden. De oude ingang aan de Vierendeelseweg werd opgeruimd. Om de Vierendeelseweg te mogen gebruiken moest de Ned. Herv. Kerk per jaar f 3,13 aan de rentmeester van de Staatsdomeinen betalen. Op 24 oktober 1920 werd aan de rentmeester geschreven dat met ingang van 1 januari 1921 geen gebruik meer zou worden gemaakt van de verwijderde ingang. Uiteraard werd besloten deze schenking met "de grootste dankbaarheid te aanvaarden" en zoals gebruikelijk was zou een koninklijke machtiging aangevraagd worden om het weiland vrij van kosten te mogen aanvaarden. De voorzitter liet een schetstekening zien hoe de omschreven werken zouden worden uitgevoerd. Dat dit geld zou gaan kosten was duidelijk. Om aan de benodigde financiële middelen te komen werd besloten om aan de leden van de kerk een intekenlijst aan te bieden tot het geven van milde bijdragen". De heer J.C. van Es Vogel, een broer van Hugo van Es Vogel, had als gemachtigde van de schenker, J. Schoenmakers, in het vooruitzicht gesteld dat de pachtpenningen van voornoemd perceel aan de kerk zouden worden gegeven , evenals enige duizenden straatklinkers die door het kerkbestuur verkocht konden worden en later ook nog de afbraak van de schuur. Dit alles deed het college van kerkvoogden en notabelen de hoop koesteren "een bevredigende en nette afwerking aan de zaak te kunnen geven." Er werd besloten het bestaande kerkhof aan de oostzijde over de gehele breedte met 10 meter uit te breiden en met ongeveer1,30 meter zand op te hogen. J.C. van Es Vogel wilde graag dat het oude plantsoen van de bestaande begraafplaats opnieuw beplant zou worden. Van Es Vogel zou dit uit eigen beurs betalen. Op 9 augustus 1920 werd aan de notaris geschreven dat de schenking dankbaar werd aanvaard en de volgende dag werd ten kantore van notaris L.A. Ruijssenaers te Hooge Zwaluwe de schenkingsakte opgemaakt en verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen, Johanna van Loon, notarisklerk te Lage Zwaluwe en Cornelis van Nuenen. De acte werd door de comparant J.C. van Es Vogel, de getuigen J. van Loon en C. van Nuenen en door de notaris L.A. Ruijssenaers ondertekend. De volgende dag werd aan koningin Wilhelmina schriftelijk toestemming gevraagd de schenking te mogen aanvaarden. Zij verleende haar toestemming. De grond werd geschat op ongeveer f 5.000,00. Zoals u heeft kunnen lezen diende het nieuwe gedeelte van het kerkhof opgehoogd te worden met zand. Er was veel zand nodig. Nu had men geluk, want naast het bestaande kerkhof lag een perceel bouwland dat werd gehuurd door J. Leest/secretaris van het college van kerkvoogden en waarvan de zandlaag kon worden afgegraven zonder dat het perceel hiervan enige schade zou ondervinden. De huurder had tegen deze afgraving geen bezwaar. Aangezien de financiën van de Ned. Herv. Gemeente het niet toelieten grote uitgaven te doen, verzocht het college van kerkvoogden en notabelen aan de rentmeester van de Staatsdomeinen in het rentambt Zwaluwe te Breda toestemming te geven voor het gratis verwijderen van deze zandlaag onder het door de rentmeester te stellen voorwaarden. De rentmeester verleende de gevraagde vergunning op 25 oktober 1920 en wel onder de volgende voorwaarden:
Alvorens aan het werk te gaan, zou de rentmeester graag een schriftelijke bevestiging ontvangen dat het college zich kon verenigen met bovengenoemde voorwaarden. Op 27 oktober 1920 stuurde het kerkbestuur deze bevestiging. Ook het Provinciaal College van Toezicht op het Beheer der Kerkelijke Goederen en Fondsen van de Hervormde Gemeenten in Noord Brabant te Den Bosch werd verzocht een machtiging te verlenen om de schenking te mogen aanvaarden. Op 20 november 1920 verleende genoemd College toestemming. Op 5 november 1920 werd tijdens de vergadering medegedeeld dat er weldra begonnen zou worden met de uitbreiding van het kerkhof. Om het werk uit te kunnen voeren had men financiële middelen nodig. Zoals u reeds heeft kunnen lezen zou aan de leden van de kerk een milde bijdrage gevraagd worden. Tijdens de vergadering werd al door de aanwezige kerkvoogden en de notabelen voor "flinke bijdragen" ingeschreven. Voorts werd afgesproken het houtgewas en de essen- en beukenbomen, afkomstig van de bestaande begraafplaats, op zaterdag 13 november 1920 om 14.00 uur ter plaatse contant te verkopen. Alvorens met de uitbreiding van het kerkhof te beginnen diende er eerst nog een vergunning bij B&W aangevraagd te worden. Op 15 december 1920 werd toestemming gevraagd om aan de oostzijde van de bestaande begraafplaats een strook van tien meter breed aan te mogen brengen over de gehele diepte van het kerkhof. Ondanks deze uitbreiding zou het kerkhof toch nog op meer dan 50 meter afstand van de woningen van J. Kanters en N. Lankhuijzen komen te liggen. Op 18 december 1920 verleende B&W toestemming voor de uitbreiding van het kerkhof. Het weiland dat niet gebruikt werd voor de uitbreiding van het kerkhof werd verhuurd. Op 22 januari 1920 werd een stuk weiland van 80 aren voor een termijn van 7 jaar aangeboden aan de leden van de kerk. De gemeenteleden konden zich voor 1 februari 1921 inschrijven, zij diende wel aan te geven of zij het perceel wilde beweiden of er landbouwgrond van wilde maken. Tevens diende men de jaarlijkse pachtsom te vermelden. J. de Laat mocht de grond gedurende 7 jaar voor f 227,50 per jaar huren. Hij maakte er landbouwgrond van. Het College van Kerkvoogden en Notabelen schreven op 27 oktober 1921 een mooie bedankbrief aan de familie Van Es Vogel en ook aan de familie Schoenmakers. |