In de vorige twee
afleveringen hebben we gezien wie er in 1778 gereserveerde banken hadden
en waar in de kerk die banken stonden. Voor de gereserveerde banken
betaalde men veelal geen of slechts een vrijwillige recognitie. Voor de
andere banken en stoelen moest een recognitie worden betaald bij de
verkrijging en daarnaast een jaarlijks bedrag als bank- of stoelgeld.
Men bood degenen die een
bod hadden uitgebracht tijdens de eerdere veiling van de banken en
stoelen de mogelijkheid om alsnog de bank of stoel waarop men geboden
had te verkrijgen voor de in het reglement van 1778 vastgestelde
tarieven. Zoals we in de eerste aflevering lazen was die veiling door de
Raad van de Prins van Oranje nietig verklaard. De begeving van de banken
en stoelen werd gedaan door twee kerkmeesters, de baljuw en de
rentmeester.
De bij de verkrijging te
betalen recognitie bedroeg:
-zes gulden voor iedere
zitplaats in de banken aan weerszijden van de preekstoel, die op de
plattegrond zijn aangegeven met de letters V, W, X en Y.
-vijf gulden voor ieder
zitplaats in de banken op de plattegrond aangeduid met de letters M, N,
O, P, Q, R, S, T en U.
-vier gulden voor ieder
zitplaats in de vier banken aangeduid met de letters G, H, K en L.
-twee gulden voor iedere losse stoel
in de twee vakken C-C in het midden van de kerk, die op de plattegrond
vrouwe stoelen worden
genoemd en blijkbaar bedoeld waren voor de vrouwelijke gemeenteleden.
De betaling van de
recognitie moest plaatsvinden binnen vier weken na het verkrijgen van de
desbetreffende bank. Bovendien betaalde men als bank- of stoelgeld voor
iedere zitplaats in een vaste bank 1 gulden en voor iedere losse of
vrouwenzitplaats 10 stuivers.
Buiten begeving bleven de gemene
mans banken aan
weerszijden van het portaal (op de plattegrond aangeduid met A-A en B-B)
en de twee achterste rijen van de vrouwe stoelen. Deze waren
bestemd voor de onvermogende en arme gemeenteleden.
(Wordt vervolgd)
Matti Herben en Ada Peele,
Hooge Zwaluwe, 14 september 2009 |