Zoals u in de vorige aflevering heeft kunnen lezen waren er problemen ontstaan over de hoeveelheid lood dat door aannemer J. van Loon geleverd moest worden. Van Loon had op 28 april 1911 hierover een brief aan het college van kerkvoogden geschreven. Dit schrijven was door de kerkvoogden en door architect Kruithof in behandeling genomen. De zaak werd aangehouden omdat de kerkvoogden van het gelijk van Van Loon nog niet geheel overtuigd waren. Ook diende het college van notabelen van het probleem in kennis te worden gesteld en er moest hierover gezamenlijk vergaderd worden.
Van Loon had niet stilgezeten, hij had een getuige gevonden in de persoon van aannemer Koorevaar uit Alblasserdam. Koorevaar bevestigde schriftelijk dat Kruithof op de dag van de aanwijzing zou hebben gezegd dat er voor de kerkelijke gemeente 4.000 kg lood nodig zou zijn. Kruithof ontkende dit. Van Loon verzocht het college om deze zaak in een vergadering van kerkvoogden en notabelen nog maar eens bij gelegenheid te behandelen. Hij hoopte dat het college er dan maar eens goed aan zou denken hem voor het extra aan te brengen lood een vergoeding te geven. De architect vond dat het een goedheid van het kerkbestuur zou zijn als er een vergoeding zou worden gegeven, maar dat het niet verplicht was. Van Loon op zijn beurt wees op de billijkheid hiervan. Hij vond dat, als was het een abuis, de zaak in ieder geval nader onderzocht diende te worden. De voorzitter zegde toe dat er met de notabelen overleg zou worden gepleegd en dat gebeurde ook.
Vergadering met het college van notabelen
Dat het college van kerkvoogden tegen het geven van een vergoeding was blijkt duidelijk uit de notulen van de vergadering met de notabelen van 9 mei 1911. De secretaris kerkvoogd merkte bij deze gelegenheid op dat het bijna zeker was dat Van Loon in de fout was gegaan bij het berekenen van het benodigde lood, maar dat hij de schuld in de schoenen schoof van architect Kruithof. Deze zou op de dag van de aanwijzing gezegd hebben dat er circa 4.000 kg lood nodig zou zijn, terwijl hij voor de burgerlijke en kerkelijke gemeente circa 7.000 kg lood moest leveren. Voor dit verschil van 3.000 kg wilde Van Loon een vergoeding ontvangen.
Kruithof bleef bij zijn standpunt dat hij nooit een hoeveelheid zou hebben genoemd.
Er werd door de kerkvoogden en notabelen uitvoerig over deze zaak gedebatteerd. Uiteindelijk werd met algemene stemmen besloten om J. van Loon geen vergoeding te geven.
Deze keer een korte aflevering. Volgende maand zal ik het een en andere vertellen uit een “nieuw notulenboek” dat onlangs “boven water” is gekomen. |