Onderhoud van de pastorietuin
Tijdens de vergadering van 22 november 1940 kwam ook het onderhoud
van de pastorietuin ter sprake. De predikant had van een belangstellend
gemeentelid f 25,= ontvangen voor het onderhoud van zijn tuin en de
aankoop van enige jonge fruitbomen. Voor het snoeien van de heggen en
heesters, alsmede het rooien van oude fruitbomen wilde de predikant nog
f 25,= uit de kas van de kerkvoogdij ontvangen. De president-kerkvoogd
wees de predikant erop dat dit in strijd was met hetgeen besloten was
tijdens de vergadering van 9 mei 1935. Er werd toen aan het college van
kerkvoogden en Notabelen de vraag voorgelegd of bij het vaststellen van
het traktement voor de te beroepen predikant opnieuw f 30,= aan het
salaris zou worden toegevoegd voor het onderhoud van de pastorietuin.
Bij meerderheid van stemmen werd besloten de nieuwe predikant deze
toelage niet toe te kennen. Wel werd opgemerkt dat de kerkvoogdij er
voor moest zorgen dat de pastorietuin tijdens de vacature niet
verwaarloosd zou worden en dat de tuin tegen de komst van de nieuwe
predikant behoorlijk in orde gebracht diende te worden.
De vergadering voelde er nu niets voor om onder de huidige (oorlogs)omstandigheden
een apart bedrag uit te trekken dat nodig zou zijn om de pastorietuin in
een behoorlijke staat te brengen. G. Vos werd evenwel bereid gevonden om
voor brandhout de heggen en heesters te snoeien en de oude bomen te
rooien, dan zou de predikant vanzelf ruimte in zijn tuin krijgen om een
aantal jonge bomen te planten.
Aan de secretariskerkvoogd werd opgedragen om dominee Hulst op de hoogte
te brengen van hetgeen tijdens de vergadering was besproken.
Het ophogen van het kerkhof
Tijdens de vergadering van 24 maart 1941 werd gesproken over de
ophoging van het kerkhof. Er werd besloten om daarvoor een bedrag van f
300,= uit te trekken. Langzamerhand raakte het in gebruik zijnde
gedeelte vol, zodat tijdig een oplossing hiervoor moest worden gevonden.
Tegen het vergraven of inruimen van de oude graven had men uit oogpunt
van piëteit tegenover de nabestaanden altijd ernstige bezwaren. Vandaar
dat ophoging als de beste oplossing werd gezien. De oude graven bleven
intact, terwijl over de gehele oppervlakte van het op te hogen gedeelte opnieuw
kon worden begraven.
Op 24 april 1941 werd aan het Provinciaal College van Toezicht te Heeze
goedkeuring gevraagd om voor het ophogen van het kerkhof een bedrag van
f 300,= uit te trekken. Dit bedrag wilde men afschrijven van het batig
saldo van de rekening over 1940.
(Wordt vervolgd).
Ada Peele en Matti Herben,
Hooge Zwaluwe, 20 mei 2006
|