De
Pastorie
(Uit de
'Oude Doos', Kerkblad november
2007).
Verhuur van het souterrain
In
de vergadering van 1 mei 1948 werd besloten dat de gemeente met ingang
van 25 april 1948 vacant was geworden. Ds. Sundermeijer had blijkbaar
het beroep toch maar niet aangenomen. De pastorie werd voorlopig niet
meer bewoond, alleen het souterrain. In die tijd woonde daar een gezin
dat zonder de instemming van de kerkvoogden en notabelen door dominee
Groenenboom in de pastorie was opgenomen. De predikant had wel de
afspraak gemaakt dat zolang hij predikant zou zijn het gezin in de
pastorie mocht blijven wonen, maar wanneer hij zou vertrekken moesten
ook de medebewoners de pastorie verlaten.
Er
werd besloten om vanaf 25 april 1948 de bewoners een vergoeding te laten
betalen voor het gebruik van het souterrain. Deze vergoeding bedroeg 3
gulden per week met vrij gebruik van waterleiding. Verder werd nog
afgesproken dat de grote kelder aan de westzijde niet gebruikt mocht
worden als bergplaats van hout en dergelijke. Hiervoor moest het
schuurtje achter de pastorie gebruikt worden. De kelder mocht wel
gebruikt worden voor het opbergen van etenswaren.
Verkoop van een deel van de tuin
Nogmaals
werd aan het Provinciaal College van Toezicht toestemming gevraagd om
een deel van de tuin te mogen verkopen. De eerste maal werd toestemming
geweigerd. Het college van kerkvoogden en notabelen werd in overweging
gegeven om een gedeelte van de tuin, 1.455 m² van de 2.280 m², met
fruitbomen te beplanten. Het voorstel werd in overweging genomen, maar
bij nader inzien bleek dat de onderhoudskosten veel te hoog zouden
worden. Het is practisch niet uitvoerbaar, om een zodanig
verwaarloosd stuk grond direct met piramiedbomen [piramideboom: boom
in piramidevorm gesnoeid] te beplanten en in te zaaien met gras. Dat
zou op een totale mislukking uitlopen en een onverantwoordelijke
geldverspilling worden. En dit stuk grond onkruidvrij houden onder de
jonge aanplant, zou al een groot bedrag kosten aan arbeidsloon alleen,
waarbij nog komt aankoop en onderhoud van bomen (snoeien, spuiten en
bemesten).
In
de vergadering van 1 mei 1948 had men de kwestie nog eens nauwkeurig
bekeken en besloten om goedkeuring aan te vragen voor de verkoop van
twee stukken grond: 421,3 m² aan W.J. Ket en 378,3 m² aan A.P. van den
Bosch. De prijs bleef f 0,75 per m². Volgens het college van
kerkvoogden en notabelen was
dit een redelijke prijs voor verwaarloosde grond. Aan de andere kant van
de poldervliet was door Staatsdomeinen grond verkocht voor de bouw van
huizen tegen f 0,50 per m².
Hoewel
er momenteel nog geen predikant was, kon er in de toekomst een nieuwe
predikant komen waarvoor een tuin van 1.480 m² nog genoeg bezwaren kon
opleveren. Of er moest iemand gevonden worden die met de predikant zou
samenwerken door het onderhoud van de tuin voor zijn rekening te nemen
tegen de helft van de opbrengst. Dit was een methode die reeds door
meerdere slachtoffers van een grote tuin in Hooge Zwaluwe werd
toegepast, zoals onder andere door de secretaris kerkvoogd. Wanneer men
echter in uur- of dagloon zijn tuin moest laten bewerken, dan was het
veel voordeliger om groenten e.d. te kopen. ’t Gevolg is dan
vanzelf, dat weldra de tuin verandert in een natuurreservaat. Practisch
is de pastorietuin te Hooge Zwaluwe dit al jaren geweest, door genoemde
oorzaak. (± 1/7 deel van de tuin werd zo goed en zo kwaad als het ging
nog gebruikt en de rest lag grotendeels woest).
Men
verzocht nogmaals de medewerking van het college aan de verkoop van een
deel van de pastorietuin.
(Wordt vervolgd).
Ada
Peele en Matti Herben,
Hooge Zwaluwe, 22 oktober 2007
|